Anno Domini 1993
Geacht aftredend bestuur en geacht nieuw bestuur, geachte aanwezigen, Het is een grote eer voor mij om, met mijn toch zeer bescheiden bijdrage aan Topos, op deze avond van de bestuursoverdracht te mogen spreken.
Maar ik ben wel van het eerste uur, daarom neem ik u mee naar het allereerste begin. 30 jaar geleden medio 1993. Ik was nog niet zolang zelfstandig architect in Maastricht, vroeg Niek Bisscheroux mij of ik zin had om mee te werken aan een architectuurkaart van Maastricht over de periode 1895-1995. Hiertoe had hij de stichting Topos opgericht. Naar het Griekse woord ‘plaats’ of beter nog ‘plek’. Die naam was niet zomaar gekozen. De doelstelling was onder andere om de architectuurtraditie in Zuid-Limburg te bestuderen. Serve Minis, Joop Slangen en Wim Vandenbergh waren er ook bij. In navolging van de kaart die Niek eerder voor Heerlen maakte, zou het een opvouwbare kaart worden om in je binnenzak te steken. Het smalle langwerpige boek, dat pas in 1997 uitkwam werd steeds dikker en paste uiteindelijk niet meer goed in je binnenzak. De Architectuurgids Next overigens nog minder.
In 1992 was de regeringsnota ‘Ruimte voor Architectuur’ uitgekomen. Later opgevolgd door een 2e nota ‘De architectuur van de ruimte’ (1996). Niet lang daarna formuleerde het Maastrichtse stadsbestuur een eigen architectuurbeleid. De kwaliteit van de gebouwde omgeving en openbare ruimte kregen hiermee een bijzondere bestuurlijke aandacht. In 1993 opende Het Nederlands Architectuur Instituut (heden Het Nieuwe Instituut) haar poorten. En in datzelfde jaar werd, de recent helaas opgeheven, overkoepelende stichting ‘Architectuur Lokaal’ opgericht. Onder dit gunstige gesternte kwam ook Topos in 1993 tot stand. We moeten na 30 jaar constateren dat er nog maar weinig overgebleven is van het toenmalige Architectuurbeleid.
Maar Topos bleef als een van de weinigen overeind is vitaal, florerend en bovendien volledig onafhankelijk. Wat een prestatie! Het is allemaal te lezen in de uitgebreide ‘Topos-30-jaar kroniek’. In de beginjaren kwam het met ons maar langzaam op gang. Het studieuze aspect voerde bij ons de boventoon en we hadden het druk met onze eigen business. Die kaart was een soort hobby, op zoek naar een eigen positionering in onze omgeving. Te midden van de bekende buitenlandse coryfeeën op het Ceramique terrein en te midden van een globaliserende tendens die ook in de architectenbranche actueel begon te worden. De kleine kring rond het prille Topos wer groter, zeker toen we allen niet lang daarna bij het onderwijs aan de Academie van Bouwkunst betrokken werden. Synergie en verbondenheid in een generatie van loyale collega’s hoort bij een gunstig regionaal klimaat.
De architectuurhistoricus Kenneth Frampton had in 1983 een invloedrijk essay gepubliceerd met de titel: ‘Naar een kritisch regionalisme’. Een ontwerppositie die bemiddelt tussen lokale en mondiale ontwikkelingen. Frampton’s denkwijze is heel geschikt om de spanningen die we in de dagelijkse praktijk tegenkomen tussen het lokale en het mondiale of tussen het historische en het actuele te begrijpen. Hoewel hij het aanvankelijk meer presenteerde als een alternatief voor het postmodernisme. Hij zoekt naar een ‘gesitueerde architectuur’.
Het kritisch vermogen van het ontwerp in haar relatie tot specifieke kenmerken; zoals topografie, klimaat en voor handen zijnde materialisering. Het ontwerp kan als een vorm van verzet gezien worden tegen de cultuur die toen een globale wending nam. (1) Het bood onze generatie in ieder geval een soort van theoretisch kader. Het kan dat nog steeds gelden: Niet alleen de actualiteit van het hier en nu moet openbaar bediscussieerd worden; het gaat op langere termijn ook over het vestigen van een gunstig architectuurklimaat in de stad Maastricht en omgeving. Het huidige Topos heeft dit mooi in haar doelstellingen staan. Samen met het sensibiliseren van het publieke gehoor. Daarvoor is het belangrijk dat we hetgeen onze omgeving zo specifiek maakt opzoeken en zo nu en dan reanimeren. Zo spiegelden we ons in de loop der tijd steeds aan andere regio’s: Eerst Tessin, daarna Barcelona en Portugal vervolgens Zwitserland nu vaker aan België dan aan ons eigen land.
Kunnen we in onze regio een gemene deler vinden, waar we ons nu nog omheen kunnen scharen? In de tijd van die eerste Architectuurkaart kwamen we in aanraking met oeuvres uit het interbellum, zoals dat van Alphonse Boosten en Jos Klijnen en Jos Wielders, dat van Frits Peutz kenden we al via van de TU Eindhoven (door W. Graatsma, W. Van den Bergh, W. Arets). Landelijk gezien werden deze bouwmeesters niet opgenomen in de geschiedenis der protagonisten, maar voor onze provincie waren ze zeer bepalend. De goede Alphonse ontbreekt steevast op overzichtstentoonstellingen over het vooroorlogse expressionisme. Toen zijn zoon Theo het NAI er eens naar vroeg, kreeg hij als antwoord: ‘Wie is uw vader dan?’. Dat was ook toen al het lot van een local hero.
Vervolgens bewonderden we destijds de stedenbouw van de parochiewijken van het duo van stadsarchitect Dingemans en directeur stadsontwikkeling Van de Venne. Zij hadden voor de naoorlogse uitbreidingswijken eigen compositorische beginselen geformuleerd, aansluitend op de streek en het landschap. Alsmede boeide ons de introductie van een variant op het wederopbouw modernisme in de jaren 50 en 60 onder andere door de architecten Theo Boosten, Gerard Snelder en Jean Huysmans. Het is een meer locatie gebonden en minder streng op een zuiver functionalistische leest geschoeide benadering, met romantische Zuid Franse invloeden. Kijk bijvoorbeeld naar de Enci-woonwijk St. Pieter boven. Het had uit kunnen groeien tot een ‘Maastrichtse school’. Maar dat gebeurde helaas niet. Voor het vormen van een erkende stroming is blijkbaar toch iets meer nodig: Zoals een debat, een theorie en een draagvlak van opdrachtgevers en bestuurders die elkaar weten te vinden. En hoe zal een jongere generatie op onze tijd reflecteren, vraag ik me nu af?
Nu weet ik uit ervaring dat onze regio nog steeds als een periferie ervaren wordt en het moeilijk is om jury’s van het Jaarboek of andere prijs-legaten naar Maastricht te laten afreizen. Komen ze dan een keertje dan hoor je verbaasde stemmen: ‘Waarom weten wij niet wat er hier gebeurt?”. De publicatie stroom van de beste hedendaagse voorbeelden uit onze regio, ligt nog steeds aanzienlijk lager dan die uit de Randstad. Maar nu hoeft dat geen probleem meer te zijn, de sociale media geven directe toegangen om een geschikt platform te vinden. Het ontdekken van local-heroes is heel actueel.
Het gaat er mij niet om te pleiten voor een hermetisch regionalisme met uitsluitend plaatselijke ontwerpers. Collega’s van elders weten de plaatselijke karakteristiek vaak scherper te duiden dan wijzelf. Het gaat mij er meer om hoe we aan dat Topos streven, het bevorderen van het Architectuurklimaat in de stad Maastricht, kunnen blijven werken.
Hier wil ik even terugkomen op mijn stukje in de ‘Topos 30-jaar kroniek’ waarin ik Niek Tummers aangehaald heb. Die op zijn beurt de feestrede van Willem Asselbergs ter gelegenheid van de opening van de Jan van Eijck Academie in 1947 citeert die spreekt over: ‘De School van Maastricht’. Niet een school met vaste beginselen die naar buiten uitgedragen worden. Meer een aanwijsbare geestverwantschap tussen architecten, schrijvers, kunstenaars, maar ook geestelijken en bestuurders. Wat zou dat mooi zijn voor onze tijd! Maar zo vervolgt Tummers in 1991: ‘Vanaf de jaren 30 tot de jaren 70 van de vorige eeuw werden die bijeengehouden onder een denkbeeldige koepel van de clerici’. ‘Er is ook nooit openlijk gebleken dat er onder de koepel een debat over bouwen en maatschappij, religie en leven van alledag plaats had. Althans nooit openlijk!
De School van Maastricht had geen orgaan en kende geen forum. Gesprekken vonden wel plaats in kleinere vakkringen, van mens tot mens, tussen docent en leerling, binnen het atelier van de Academie van Bouwkunst; zeg gildegewijs. En als zodanig koos die ook niet openlijk een positie. Aan dit laatste hoeft Topos niet te voldoen, het is geen actiegroep, al kan ze er opiniërend bij helpen. Maar wel aan de vraag die Tummers vervolgens stelde: ‘Hoe verbinden wij wat we van de cultuurgeschiedenis weten, met wat we erfden?. Hoe geven wij daarbij in het bijzonder onderdak aan onze bouwgeschiedenis? (2) De koepel is inmiddels flink opengescheurd, ze kon de vele gelederen niet meer bij elkaar houden. Er zijn nu vele kringen die rond de gebouwde omgeving activiteiten in verschillende zalen organiseren. Als je alles wilt volgen ben je geen avond meer thuis. Maar we kunnen vanavond constateren dat Topos in het openstellen van het debat voor een groter publiek, een voortreffelijke en altijd onafhankelijke een eigen positie gekregen heeft. Nu gaat het er om dit te continueren.
Als ondertitel van Topos wordt nog altijd ‘Architectuurcentrum Maastricht’ gevoerd. Dekt die naam de lading nog? Jullie scope beperkt zich al lang niet meer tot de architectuur alleen. Het hele metier komt op alle schaalgebieden aan de orde. Inhoudelijke architectonische discussies in mindere mate. Dat is overigens een algemene maatschappelijke tendens op dit moment. Het vak is in de afgelopen 30-jaar mee veranderd; de architect is minder een regisseur en meer een adviseur tussen vele andere adviseurs geworden. Met het verschil dat die nog altijd een sterk persoonlijk commitment met de opdracht heeft en daarop aangesproken wordt. Even zagen we onszelf als een conceptueel denkende discipline, maar al ras haalde de ontwikkelaar die zelf in huis als onderdeel van zijn marketing. Toch bestaan er, zo merk ik op de discussieavonden, bij het publiek nog overdreven ideeën over de autonome positie en de invloed van de architect. En toch kan ik geen andere ondertitel voor Topos bedenken. ‘Centrum voor de leefomgeving’ klinkt meer ambtelijk dan ontwerpend.
Ik kom terug op het beginjaar 1993. Het opkomende Kwaliteitsbeleid liep parallel met de omslag in de opdrachtverlening in Publiek Private samenwerkingen. Het eindbeeld moest vanaf nu vooraf voorspeld en overeengekomen worden en de terugtredende overheid moest het kunnen controleren. Daarnaast deed de Europese Aanbesteding zijn intrede, bij de overheid, semioverheid, inclusief de Rijksbouwmeester en bij de woningstichtingen. Er zou eerlijke prijsconcurrentie en gelijke kansen voor de inschrijvers komen. Het werd voor de architectenbranche een dooddoener. Die aanbestedingen worden doorgaans op dezelfde wijze georganiseerd en stellen hoge omzet- en ervaringseisen aan de deelnemers. Daar kan het jonge bureau nooit aan voldoen. Die zijn volledig aangewezen op de particuliere sector en komen er moeilijk tussen.
De eerdergenoemde opdrachtgevers waren juist degenen die bijzondere opdrachten verleenden aan jonge startende ontwerpers en daarmee stimuleerden ze vernieuwing en avontuur. Om een aanbesteding te winnen moet je zoveel mogelijk vinkjes op de spreadsheet halen. Gelijk papegaaien tekenen en opschrijven wat de uitschrijver verwacht, anders haal je de eindstreep zeker niet. Waar kan het creatieve kritische potentieel van onze beroepsbranche en vooral de jongere generatie terecht?
Architectonische kwaliteit uit de nota’s van weleer is een sub-thema geworden. De duurzaamheid staat de afgelopen 20 jaar hoog op de agenda. Ondanks alle urgentie moeten we beroepsmatig toch kritisch blijven. ‘Het blijft vaak hangen in retoriek’, schreef architect Hans van der Heijden vorig jaar in NRC* (van 13 Aug 2022). ‘Het toekomstideaal wordt veelal met technologie ingelost. Dus oppassen met vernieuwingsretoriek en marktdenken die met name de sociale sector teisteren, vooral als er in de innovatieve duurzaamheidsretoriek geen toekomstbeeld besloten ligt*’. Hij haalt de Duitse architect Hans Kollhoff aan, die als duurzame factor stelt: ‘De inzet van de architectuur moet altijd de verbetering van de stad zijn, die vraagt dat de architectuur beantwoort aan de conventies van bouwen en wonen’. De duurzame vernieuwing moet zorgvuldig verder bouwen op de tradities van de, in zijn geval, Europese stad. Ook nu het snel en in groten getale moet. (3)
Bernard Hulsman beschreef in dezelfde krant een jaar eerder (4 jan 2021) hoe de post-coronastad eruit gaat zien; naar aanleiding van het manifest ‘Architecten over klimaat en ongelijkheid’. ‘Het is een gevarieerde verdichte stad, op een duurzame wijze gebouwd, minder beton meer hout. In de wooncomplexen wordt de eenzaamheid bestreden met gemeenschappelijke ruimten en groene dakterrassen. Een sociale stad voor diverse bewonersgroepen in haalbare prijsklassen’. We zien steeds aantrekkelijke plaatjes van een gezellige woon- werk en vermaakswijk.
Maar de keerzijde van de medaille komt in het artikel ook naar voren. Nederland is de afgelopen jaren als lucratief vastgoedland ontdekt door internationale beleggers op zoek naar hoog rendement. De grote steden zijn zo duur dat ze buiten bereik van de middenklasse geraakt zijn. In het manifest wordt gezegd: ‘Kantoren en winkels zijn tegenwoordig vooral gaan fungeren als product voor speculatie. Gebouwen zijn verworden tot business, waarbij de bouwproductie bijdraagt aan het Bruto Nationaal Product’. (4)
De inflatie en rentestijging zouden er nog op volgen, in de twee jaar daarna. Ook hier een roep om meer overheidsbemoeienis. Heel cynisch zouden we kunnen stellen dat we ooit opgeleid werden om de mens op een waardige manier te huisvesten, in onze tijd is onze hoofdtaak het genereren van rendement op onroerend goed.
We verpakken het vaak in mooie beelden en voeren in feite zijdelingse discussies, als de grondpolitiek buiten schot blijft. ‘Jonge mensen zouden zich bozer moeten maken’, stelt de Rotterdammer Robert Winkel. Het kanaliseren van de onvrede zou kunnen passen in de debatten die Topos organiseert. Daarvoor is het nodig dat de jonge generatie een sterkere betrokkenheid bij Topos gaat voelen. De vaste bezoekers dreigen wat te vergrijzen. De huidige opdrachtgevers en beslissers zouden meer aanwezig moeten zijn op de debatavonden. En dan vooral degenen die op het uitvoerende managementniveau werken, bij de projectontwikkelaar, de woningstichtingen en de bouwbedrijven. Zij hebben misschien wel de grootste invloed op het tot stand komen van de gebouwde omgeving, maar houden zich graag buiten het discours. Het ‘architectuurdebat’ stoort hun vaak. ‘Het is niet-realistisch en preekt voor eigen parochie en gaat voorbij aan onze belangen en risico’s’, hoor je hun vaker zeggen. Om tot een integrale planning’ van opdrachtgevers, ontwerpers, bouwers en overheid te komen zullen allen moeten deelnemen aan hetzelfde debat. Niet alleen gepensioneerden, waar ik inmiddels ook toe behoor.
Zo kom ik vanzelf op de Topos bijeenkomst van maandag 9 oktober jongstleden. De stoelenopstelling was niet meer centraal op het podium gericht, net als na de beeldenstorm in de hervormde kerk, werd het podium naar het midden geplaatst. Het publiek keek elkaar vis a vis aan. Wat een vondst! Een nieuw begin waarmee ik het nieuwe bestuur heel veel succes wens en veel plezier want dat hoorde er altijd bij. Rest me nog het oude bestuur te danken voor hun indrukwekkende inspanningen en uiteraard hun bijzondere voorzitter Nico Nelissen. Chapeau Nico en Andrea voor jullie niet aflatende energie, kennis en positivisme waarmee jullie Topos tot een begrip maakten en het enthousiasme en de goede ambiance waarin we jarenlang mochten samengekomen.
Fred Humble 17.10.2023
*1 Critical Regionalism Revisited _ Oase 103 (p 1-5)_ ISBN 978-94-6208-506-0 (eBook PDF)
*2 De School van Maastricht en Theo Boosten Architekt _ Nic. H. M. Tummers _ Stichting Manutius Maastricht _ Januari 1993
*3 NRC Handelsblad 04.01.2021 _Bernard Hulsman_ Post Coronastad_(Binnenland p-10)
*4 NRC Handelsblad 13-14.08.2022 _Hans van der Heijden_ Duurzame architectuur blijft hangen in retoriek _(opinie en debat p-06)